Begin september 2016 publiceerde de Noorse krant Aftenposten op haar Facebookpagina de beroemde foto van persfotograaf Nick Ut waarin het negenjarige meisje Kim Phúc naakt over straat rent, gillend van pijn en paniek na een napalmaanval tijdens de Vietnamoorlog. Kinderpornografie zegt het platform en dat mag niet. De beslissing werd later teruggedraaid, na een heftig debat over de manier waarop Facebook in dit soort zaken beslist.

In dit geval was de ophef over een foto groot, maar het verwijderen van beelden en teksten van internet gebeurt dagelijks, duizenden keren. Niet door goedbetaalde Silicon Valley types maar door talloze anonieme medewerkers. In kantoortjes op de meest exotische locaties bekijken die een eindeloze stroom aan berichten met steeds die ene zwart-witbeslissing: laten staan of verwijderen? De documentaire The Cleaners, die op het IFFR 2018 draaide, volgt een groep van deze digitale schoonmakers in Manilla. De film maakt pijnlijk duidelijk hoe arbitrair deze outsourced censuur uit kan pakken. Internet is niet zo neutraal en democratisch als het pretendeert te zijn en een bedrijf als Facebook heeft veel baat bij het in stand houden van de filterbubbel waarin iedereen als een goudvis in zijn eigen infokom rondzwemt.

Censuur en de ophef daarover zijn natuurlijk zo oud als de mensheid zelf. Van oudsher is het een instrument van gezagsdragers om het volk in het gareel te houden. We associëren het vooral met socialistische landen en dictaturen, maar ook het ‘vrije’ Westen had al lang voor internet met censuur te maken. Dat begon al met de Grieken en Romeinen maar met de uitvinding van de boekdrukkunst kregen de censors het pas echt druk.

De Katholieke Kerk had al in 1543 een verordening uitgebracht die bepaalde dat er geen enkel boek gedrukt kon worden zonder haar toestemming. Als eerste van de wereldlijk heersers deed de Franse koning Karel IX in 1563 hetzelfde. Al snel volgden andere Europese heersers dit voorbeeld. Paus Paulus IV kwam in 1556 met de eerste lijst met verboden boeken. Op de Index Librorum Prohibitorum stonden boeken die katholieken niet mochten lezen omdat die een gevaar zouden vormen voor geloof en goede zeden. Ook de komst van de krant in de 17e eeuw, die een enorme invloed had op de nieuwsgaring van de burger, was voor de censuur een grote klus. Zeker in tijden van oorlog, en dat was nogal vaak, achtten de machthebbers het van belang die burger te ‘beschermen.’

Ook de filmindustrie heeft een lange geschiedenis van censuur, met vaak landelijk opererende instituten die op zoek gingen naar films die niet door de beugel konden. Groot-Brittannië had zo’n instituut al in 1912 maar pas in de jaren tachtig leidde dit tot een lijst met daadwerkelijk verboden films. Tot deze ‘ video nasties’ hoorden titels als Cannibal Holocaust, The Driller Killer, Faces of Death en I Spit on your Grave. Dat ze op deze lijst stonden maakten die films overigens alleen maar interessanter voor veel liefhebbers. Bijzonder aan de filmindustrie in Hollywood is dat die zichzelf jarenlang heeft gecensureerd. Tussen 1930 en 1968 was de Motion Picture Production Code actief, een set richtlijnen waaraan filmstudio’s zich moesten houden bij het maken van hun product. Na een reeks schandalen in de jaren twintig, die veel ophef hadden veroorzaakt, kwam de filmindustrie met dit zelfcensuurplan. Door de opkomst van televisie en verzet door regisseurs zelf nam de invloed van de MPPC af en in 1968 kwam er een vergelijkbaar soort keuring als in de meeste andere landen.

Er is veel veranderd in een paar honderd jaar, maar wat de Index Librorum Prohibitorum, de MPPC en de digitale schoonmakers gemeen hebben is dat censuur mensenwerk is. De vraag is of het beter is die uit te laten voeren door pausen en wereldleiders, door commissies van wijze mannen of door anonieme medewerkers in derde-wereldlanden.



Dit stuk verscheen eerder in Machina 3 (mei/juni 2018), van de makers van MacFan