De 45e editie van het Internationaal Film Festival Rotterdam zit er weer op. Zo’n 500 films, events en voorstellingen, waarvan bijna 200 lange speelfilms, namen bezit van een hongerig filmpubliek. Samen met Paul Caspers was ik er voor 8WEEKLY. In dit verslag kijk ik terug op een festival dat zoals altijd druk bezocht is, maar dat ook moeite heeft om relevant te blijven in een veranderend filmlandschap.

Bero Beyer staat voor een zware taak. De nieuwe directeur van het IFFR moet zien op te bouwen wat onder voorganger Rutger Wolfson jarenlang is afgebroken. Niet dat Wolfson moedwillig de reputatie van het festival naar de vernieling heeft geholpen, maar als voormalig kunstdirecteur leek hij vooral geïnteresseerd in het randprogramma van crossovers en installaties. Dat zagen filmmakers ook en die trokken hun conclusie. Steeds minder films beleefden hun première in Rotterdam, waardoor het festival in een vicieuze cirkel kwam. Aan het IFFR begon een reputatie te kleven die zei dat het festival niet meer van belang was in de internationale filmwereld. Geldgebrek speelde daar overigens ook een rol in. Rotterdam zou niet meer op kunnen tegen grote concurrenten als Berlijn, Toronto en Venetië. Wolfson probeerde het tij nog te keren door grotere films, die later het jaar toch al in première zouden gaan, vooruit te programmeren in Rotterdam. Hoewel dat bij het grote publiek wel in de smaak viel, lijkt dat een heilloze weg. Daarmee gaat het IFFR in het vaarwater zitten van de festivals in Leiden, Vlissingen (Film by the sea), Leeuwarden (Noordelijk Film Festival) en Utrecht (Nederlands Film Festival). Het IFFR moet terug naar de kern: het programmeren van gewaagde, vernieuwende cinema door filmmakers die op andere festivals weinig kansen krijgen. Dat is een missie die Bero Beyer, als voormalig filmproducent met veel inhoudelijke kennis, wel lijkt toevertrouwd.

Limelight

Echt hard durfde hij echter nog niet in te grijpen. Het onderdeel Limelight werd gehandhaafd en bevat maar liefst 28 films die op voorhand al aangekocht waren door Nederlandse distributeurs. Dat hij ook nog eens weinig geld te besteden had om regisseurs over te laten komen, werd pijnlijk duidelijk. In tien IFFR-dagen was het aantal Q&A’s, het moment dat de filmkijker oog in oog komt te staan met de filmmaker, echt minimaal. En van die regisseurs die uiteindelijk voor die toch vaak volle zaal stonden, bleek een deel ook nog hun eigen reis betaald te hebben. Als je film dan eindelijk internationaal in première gaat, wil je daar ook bij zijn. Naast enkele beginnende makers waren er ook wel een paar ervaren namen, van de Amerikaanse kunstenares Laurie Anderson (die een film maakte over haar hond) en de veelzijdige Ben Wheatley (al meerdere jaren in Rotterdam vertegenwoordigd, dit jaar met de dystopische zwarte sci-fi komedie High-Rise) tot veteraan acteur Udo Kier (te zien in de Oostenrijkse tv-serie Altes Geld). Daar staat het ontbreken van echt grote namen tegenover. Geen Hou Hsiao-hsien (wiens The Assassin in Rotterdam een voorpremière beleefde) en geen Apichatpong Weerasethakul (die zijn Cemetery of Splendour zelfs al tijdens het IFFR in de Nederlandse zalen zag verschijnen).

Maar aan Beyer heeft het niet gelegen. Hij bleek een begenadigd spreker die het respect geniet van de filmprofessionals die er wel waren. En ook dit jaar wist het IFFR weer een paar obscure filmmakers op te graven uit de krochten van de filmgeschiedenis. Regisseurs die om een of andere reden vergeten waren en alsnog een podium krijgen. Dat is een taak waarvan het IFFR zich al 45 edities kwijt en dat moeten ze ook vooral blijven doen. Dit jaar waren dat Pere Portabella, de Italiaanse genrefilmer Claudio Caligari en de controversiële Japanner Masao Adachi. Portabella is een Spaanse filmmaker die vooral historisch interessant is. Zijn Informe general sobre unas cuestiones de interés para una proyección pública (1977) is een filmisch essay over een periode waarin Spanje zichzelf opnieuw moest zien uit te vinden na de dood van dictator Franco. Drie uur lang discussiëren groepjes politici, vakbondsleiders, arbeiders en industriëlen over de teloorgang van de middenklasse, de rechten van de werknemer, de voor- en nadelen van marxisme en de voorwaarden waaronder democratie in de post-fascistische tijd zou kunnen werken. Fascinerend maar vooral ook vaak saai.

Claudio Caligari maakte slechts drie films met flinke tussenpozen, maar aan een film als l’Odore della notte (1989), over een groep kleine criminelen die door een serie inbraken proberen te ontkomen aan hun nederige roots, is te merken dat het niet aan zijn beheersing van het vak heeft gelegen. Spannend, sfeervol en sterk geacteerd geeft de film een goed beeld van het groezelige Rome van begin jaren tachtig. Masao Adachi is met zijn politiek getinte seksfilms een maker die in Rotterdam echt tot zijn recht komt.

Meesterwerk

Het overkoepelende Deep Focus bracht in elk geval een vergeten meesterwerk naar Rotterdam. The Brick and the Mirror (1965) van de Iraanse filmmaker Ebrahim Golestan is een schitterende epos over een taxichauffeur die een baby op zijn achterbank vindt en in zinderend Teheran op zoek gaat naar verlossing. Golestan laat een verbijsterend liberale maar ook kritische visie zien op zijn land, waarin vrouwen de morele leiding hebben en corruptie welig tiert.

Een andere hoofdtaak is uiteraard de eigen Tiger-competitie. Daarin had Beyer al wel ingegrepen. Van de gebruikelijke zestien titels ging die terug naar acht. Een hoognodige ingreep want het bleek al jaren onmogelijk om elk jaar zoveel enigszins aansprekende titels van beginnende filmmakers te selecteren. Ook bracht hij het aantal winnaars terug van drie naar een. Die enige winnaar is de melancholische komedie Radio Dreams, van de in Iran geboren en in Londen opgegroeide Babak Jalali. Dat hij al meerdere films maakte is tekenend: het was aan zijn film te zien maar het roept ook de vraag op waar de grens tussen ontluikend talent en enigszins gevorderd auteur zit.

Als het aan het publiek ligt hoeft het IFFR geen afstand te doen van voorpremières. Die films scoren steevast hoog in de polls en zijn snel uitverkocht. Van het prachtige Demolition (met een zeer sterke Jake Gyllenhaal die op eigen wijze dealt met de dood van zijn vrouw) en het ijzingwekkende El Clan (over een voormalig junta-lid dat met zijn gezin vrolijk door gaat met het ontvoeren van rijke industriëlen in een land dat op weg is naar democratie), tot de bijzondere Willem-Frederik-Hermansverfilming Beyond Sleep en de absurde Deense komedie Men & Chicken. Ook de winnaar van de publieksprijs komt vrijwel elk jaar uit een voorpremière. Dit keer gaat het om het Deense oorlogsdrama Land of Mine, over een groep jonge Duitse soldaten die na afloop van de Tweede Wereldoorlog een Deens strand van mijnen moet ontdoen. Prima film, maar ook degelijk en wat voorspelbaar. In de top 10 staan 5 Limelight-films (waaronder plaatsen 1, 2 en 3), met Demolition ook nog op 11.

De magie van het IFFR

Het IFFR wil en moet, naast een filmmakersplatform, ook een publieksfestival blijven. De drukte en de sfeer in de stad schreeuwen elk jaar om voortzetting van dit succes. Afstand doen van het Limelight-programma is dan ook niet aan de orde. Veel filmliefhebbers verkiezen het kijken van een film in een uitverkochte zaal boven het zien van diezelfde film in een veel leger zaaltje een aantal maanden later. Je kunt ze geen ongelijk geven. Gelukkig is het publiek in Rotterdam niet eenkennig. Vrijwel alle films trekken een flink publiek. Dat films als het Libanese Halal love (and sex), het Turkse Ballad of Exiles Yilmaz Güney, het Ethiopische Price of Love en het Colombiaanse El abrazo de serpiente in Rotterdam steeds uitverkocht zijn, spreekt boekdelen. Het is de magie van het IFFR. Het festival is nog steeds stevig verankerd in de harten van filmkijkers. Het is aan de nieuwe directeur, zijn team van programmeurs en de geldschieters om ook de makers weer naar Rotterdam te lokken.