Voor zijn speelfilmdebuut (gebaseerd op het boek van Philip Huff) gebruikt documentairemaker Michiel van Erp een onderwerp dat niet bepaald origineel is: het conflict tussen vader en zoon. Het start met studentengebral in het Amsterdamse Studentencorps, met veel seks en drugs. Maar vrienden Philip, Matt en Jacob kampen eigenlijk meer met vader-issues. Het dispuut is voor hen geen moshpit maar een veilig pantser, waar verantwoordelijkheid buiten de deur blijft. Vandaaruit vindt de worsteling plaats met familie en identiteit, liefde en vriendschap. Alle drie de jongens zijn, fysiek of emotioneel, in de steek gelaten door hun vaders. Zelf willen ze het graag beter doen, maar dat gaat vooralsnog moeizaam. De vrouwen in de film, hoewel ze ook als stoeipoes (hijgende hertjes) dienen, staan sterker in hun schoenen dan deze jongens met hun stoere maskers. Philip (Minne Koole, zie ook Dirty Lines) is het kuiken dat uit het ei kruipt en met vallen en opstaan een positie in het leven zoekt. In dat proces komen thema’s als homoseksualiteit, zelfdoding en veel pijn en verdriet aan bod, maar echt zwaar wordt de film nooit. Mooi coming-of-ageverhaal met prima acteurs en een sterke sfeer waarin Amsterdam iets magisch-realistisch krijgt. Een eiland waarop de vrienden zichzelf moeten zien te ontdekken.