De Late Rembrandt is voorbij. De meer dan 100 schilderijen, tekeningen en prenten die Rembrandt in de laatste periode van zijn leven maakte, gaan terug naar hun eigenaren over de hele wereld. Een tentoonstelling vol superlatieven die je niet mocht missen. Toch heb ik dat heel bewust wel gedaan.
In 2011 kwam staatssecretaris Halbe Zijlstra met zijn plannen voor de Nederlandse museumsector. Heel kort door de bocht kwam het erop neer dat de overheid de musea ‘los’ liet en ze de opdracht gaf hun eigen broek op te gaan houden. Cultureel ondernemerschap heet dat. Het geschreeuw was niet van de lucht, maar toen al het stof was neergedaald, gingen die musea toch maar aan de slag. Er zat weinig anders op.
Uit de brei van vergaderingen, brainstormsessies, coachingstrajecten, heidedagen en etentjes kwam al snel een soort gemeenschappelijke agenda. Niet dat al die musea alles samen gingen doen maar de manier waarop dat ondernemerschap ingevuld moest worden, bleek veel gedeelde trekjes te bevatten. De kern daarvan lag voor de hand. Als ze meer geld op moeten halen, moeten ze meer bezoekers trekken. De belangrijkste inkomstenbron voor een museum zijn immers de entreegelden. Dat was honderd jaar geleden zo en dat geldt nog steeds. Maar dan rijst de vraag: hoe halen we die binnen? Alsof al die culturele bestuurders zich aan dezelfde bron der wijsheid gelaafd hebben, kwam er eenzelfde antwoord uit al die kelen: blockbusters.
Blockbusters? Jawel, de term die in de jaren zeventig door Jaws en Star Wars gemeengoed werd in de filmindustrie blijkt zich ook goed te lenen voor de museumsector. Vertaald naar dit veld: maak tentoonstellingen die zo overweldigend zijn dat mensen het idee krijgen dat het missen ervan een doodzonde is. Als dat met film kan, moet het ook in een museum kunnen. En jawel, het bleek ook te kunnen. Niet zonder slag of stoot overigens. Om te beginnen kost een blockbuster veel geld. Een blockbuster maken, doe je met de crème de la crème van de kunstenaars. Denk Matisse, Rothko, Warhol, Seurat, Van Eyck, Rembrandt of Vermeer. Maar ook met een topcollectie als die van Fricke of een enorme hoeveelheid James Bond memorabilia. Het Stedelijk Museum, het Haags Gemeentemuseum, Boijmans van Beuningen, het Kröller-Müller, de Kunsthal en het Mauritshuis haalden met een aantal van die namen inderdaad de bezoekersrecords waar ze op hoopten.
De schoen wringt
De laatste, alles overtreffende blockbuster sloot afgelopen zondag. Het Rijksmuseum trok met ‘De Late Rembrandt’ 520.698 bezoekers in drie maanden. Het is niet alleen de best bezochte maar ook de duurste tentoonstelling die het museum ooit maakte: 5 miljoen euro. Met die bezoekersaantallen en de kosten dringt zich de vraag op in welke race musea verwikkeld zijn. Een race om steeds duurdere en grotere tentoonstellingen te maken die steeds meer bezoekers trekken. Bezoekers die zich allemaal in laten pakken door het door marketeers met verve verkochte adagium ‘wees erbij, missen zult u zichzelf nooit vergeven’. Maar naarmate de datum van 17 mei dichterbij kwam, werd het Rembrandt-gemor steeds groter. Bezoekers klaagden massaal over de grote drukte en riepen dat het bewonderen van Rembrandt hen onmogelijk werd gemaakt. Maar daar begon de schoen toch echt te wringen.
Om twee redenen. Al die musea die de laatste jaren zo succesvol waren in het binnenhalen van bezoekers doen precies wat Zijlstra vier jaar geleden van ze vroeg. De paradox tussen de klagers destijds (‘Wat de staatssecretaris wil is onmogelijk’) en het gejubel van de directeuren nu is treffend. Daartegenover staan de klagende bezoekers van nu. Die zeggen niet met honderd man naar een schilderij te willen kijken, maar ze laten zich wel als makke schapen naar het museum, langs de kassa, langs de vele schilderijen en door de museumshop leiden. Daarbij totaal vergetend dat het sowieso onmogelijk is om veertig meesterwerken op één dag te verorberen, zelfs als er verder niemand is. De lokroep van de marketeers blijkt te sterk. Al facebookend, instagrammend, tweetend en whatsappend delen ze hun ervaring. Een ervaring die leeg blijkt.
Staren
De oplossing is zo simpel. Kom over een maand of wat terug, als de rust is teruggekeerd, en kijk op je gemak naar de Staalmeesters, het Joodse Bruidje of Rembrandts zelfportret als apostel Paulus. Of ga naar het Mauritshuis, waar twee zelfportretten al vele jaren de muren sieren. Ga voor zo’n zelfportret staan, in je eentje, en staar de kunstenaar een uur in de ogen. Zonder je telefoon aan te raken.