Tae-suk praat niet. Of kan niet praten. Hij breekt in bij mensen die een paar dagen weg zijn. Niet om iets te stelen maar om een dak boven het hoofd te hebben. Als tegenprestatie doet hij klusjes, als de was of een reparatie. Daardoor wordt er zelden aangifte gedaan, als de bewoners het al merken, en kan hij doen wat hij doet. Op een dag breekt hij in bij een huis waar nog iemand aanwezig is. Een jonge vrouw die mishandeld blijkt te worden door haar man. Deze Sun-hwa gaat met hem mee en zo beginnen ze aan een gezamenlijke serie inbraken. Volgens hetzelfde stramien. Maar als ze op een dag een dode man aantreffen gaat het mis.
Mooie stille film van de Koreaanse meester Ki-duk Kim. Zijn handelsmerk van beeldpoëzie en zwijgende personages die gecombineerd worden met geweldserupties, is ook hier weer aanwezig maar minder expliciet. Wat overheerst is het humanisme waarmee hij de twee stille geliefden benadert. Als de twee in de laatste acte gescheiden zijn en Bin Jip steeds minder realistisch wordt ontstaan er zelfs twijfels over het bestaan van Tae-suk. Het maakt de film nog raadselachtiger en intenser.