Je hoeft geen liefhebber van jazz te zijn om van Whiplash te kunnen genieten. Een beetje drumkennis helpt maar als leek heb je ook wel door wat een waanzinnige performance de jonge Andrew Neiman (Miles Teller) in zijn eindsolo geeft. Het is een catharsis waarin hij alle frustratie van zich af slaat terwijl zijn mentor en nemesis Terence Fletcher (J.K. Simmons) toekijkt. Met een mengeling van weerzin, ongeloof en bewondering.
Om op dit punt te komen heeft Fletcher Andrew uitgewrongen tot op het bot. Niet in het minst omdat Andrew zich ook uit lààt wringen. Hij is bereid om zeer ver te gaan in zijn ambitie de grootste levende jazzdrummer te worden. Fletcher herkent zijn talent maar weet dat het polijsten daarvan een enorme klus is. Fletcher hakt op hem en de orkestleden in, als een beeldhouwer die het talent met geweld van de middelmatigheid moet bevrijden. Dat hij met zijn ‘management by fear‘ aanpak vooral haat oproept lijk hem niet te deren. Hij zal het zich nooit vergeven als hij tijdens zijn regime de volgende Charlie Parker of de nieuwe Louis Armstrong mist. Als hij niet ziet dat die ergens in de ruwe steen verborgen zit.
Whiplash is een film van ongekende intensiteit, maar met een paar overbodige zijtakken. De verhaallijnen rond de vriendin en de vader van Andrew leiden vooral af. Dat hij zijn vriendin aan de kant zet omdat ze hem toch maar af zou remmen en dat zijn vader geen stelling weet te nemen, voelt als een zwakte. De kracht van de film zit in de confrontatie tussen Andrew en Terence. J.K. Simmons is fantastisch als de schreeuwende Fletcher die in het tweede deel toch ergens een hart lijkt te bezitten. Miles Teller zie ik voor mijn ogen veranderen van een timide drummer in eerst een zielig hoopje mens tot een man die door een hel is gegaan maar daar sterker is uitgekomen.