Van alle thema’s en onderwerpen waarop Escher zich in zijn carrière had geworpen is er een die er wat hem betreft boven uit stak: de regelmatige vlakverdeling. Hij heeft werkelijk talloze experimenten uitgevoerd om de vele manieren te onderzoeken waarop een vlak gevuld kon worden met patronen van geometrische vormen. Dat deed hij in de vorm van tekeningen die hij maakte in schriften. In dat proces, en daar zit de grote kracht van M.C. Escher, wist hij die geometrische vormen om te zetten in herkenbare figuren. Aanvankelijk nog heel grof maar naarmate hij er meer bedreven in raakte, werden de vissen, vogels, hagedissen, kevers, vlinders, paarden en andere dieren en vormen steeds verfijnder. De tekeningen waren een vorm van onderzoek maar hij haalde er ook ideeën uit voor nieuw werk of voor commerciële opdrachten.
In januari 1962 maakte hij vier tekeningen waarvan hij al direct wist waar hij ze voor wilde gebruiken. Escher had namelijk een opdracht gekregen van de Verenigde Noord-Hollandse Waterschappen die een cadeau aan wilden bieden aan de Provinciale Waterstaat Noord-Holland. Ze vroegen hem om een ontwerp te maken voor een betonnen zuil in het nieuwe hoofdkantoor aan de Zijlweg in Haarlem. In 1959 had hij al zuilen ontworpen voor de Johanna Westermanschool in Den Haag en dat was de overheidsinstantie waarschijnlijk opgevallen. Maar de aanpak in Haarlem verschilde wel. Voor de school werd de vlakverdeling uitgewerkt in tegels. Voor de zuil in Haarlem werd het ontwerp op het beton geschilderd.
Het was een opdracht die hij zowel leuk als toch ook wat vervelend vond. In een brief aan zoon George en diens vrouw Corry schreef hij op 13 januari 1962:
‘Leuk, omdat ze mij mijn gang – misschien – laten gaan om een cylinder-oppervlak te vullen zoals ik dat wil; vervelend, omdat ze mij nu weer storen in een nieuwe prent.’
Escher was in die tijd, door zijn enorm gestegen populariteit, veel bezig met het maken van herdrukken van bestaand werk en het voorbereiden en geven van lezingen. Aan nieuw werk kwam hij nauwelijks toe. Deze commerciële opdracht kwam daar nog eens bij.
Op de tekeningen die hij maakte, zijn meerdere metamorfoses te zien met daarop diertjes die afhankelijk zijn van het water: amfibieën, vissen, mensen en vogels. Op de tekening met nummer 111 staan vogels en vliegende vissen. Op tekening nummer 112 staan bootjes en ook weer vliegende vissen. De vissen op 112 zijn net iets anders dan op 111 waardoor Escher de tussenruimte vrij eenvoudig kan veranderen van een vogel in een bootje. Op 113 staan wederom bootjes maar nu afgewisseld met vissen en op 114 maakt hij een vlakvulling met vissen en kikkers. Op het uiteindelijke ontwerp van de zuil combineert hij de vier tekeningen tot een verticale metamorfose. Van boven naar beneden kijkend, zijn de donker gekleurde vliegende vogels weergegeven van tekening 111. In een overgangslaag gaan ze over in de lichtgekleurde vliegende vissen. Na drie lagen gaan deze vissen over in de donkergekleurde scheepjes van 113, hoe langer hoe meer gedetailleerd. Zo is uiteindelijk een schippertje te zien in het bootje en is het enkele zeil wat gedetailleerder weergegeven. Het bootje gaat weer over in een lichtgekleurde vis. Het laatste dier is de donkergekleurde kikker uit 114, die in de laatste laag aan de voet van de zuil zit.
De zuil bevond zich in de grote vergaderzaal op de parterre van het gebouw en is in drie kleuren beschilderd: crème, sienna en diepbruin/zwart. Hij heeft een houten basis, waar in geelkoperen letters bovenop de tekst staat te lezen: 23 maart 1962 Vereniging Noord-Hollandse Waterschappen. De zuil stond op een parketvloer met vierkante inleg.
Sinds het voorjaar van 2013 staat de zuil in het kantorencomplex van de Provincie Noord-Holland aan het Houtplein in Haarlem. Daar heeft hij geen dragende functie meer, hij staat vrij in de entreehal. In opdracht van Gerrit Bosch (oud-conservator van de kunstcollectie van de provincie Noord-Holland) is een filmverslag gemaakt van het proces van uitzagen, transporteren, restaureren, transporteren en plaatsen van de zuil.
Film gemaakt door Marcella Kuiper
Toen Escher in juni 1967 door de PTT werd gevraagd om zijn Metamorfose II te verlengen als basis voor een muurschildering die in het Postkantoor in Den Haag moest komen, greep hij terug op een aantal tekeningen en houtsnedes die hij in de jaren daarvoor had gemaakt. Zo maakte hij een lang tussenstuk waarin onder andere de vliegende vissen en bootjes van 112 en de bootjes en vissen uit 113 terugkomen.
Dit artikel verscheen eerder op www.escherinhetpaleis.nl