Martin Luther King is op tv met een indrukwekkende en ook prachtig in beeld gebrachte speech. Cameraman John Cassellis (Robert Forster) is erg onder de indruk, maar niet van King. Hij ziet vooral mooie televisie en roept uit: “Jesus, I love to shoot film.” In Medium Cool wordt er vooral op deze manier naar de omgeving gekeken, als iets dat vastgelegd moet worden maar zonder het gevoel dat erbij hoort. Debuterend regisseur Haskell Wexler was zelf camereman, en wilde met deze film de grens tussen illusie en realiteit opheffen. Daar slaagt hij wonderwel in, vooral omdat hij werd geholpen door het lot.
Wexler dacht namelijk dat de aanstaande Democratische Conventie in Chicago, van 1968, wel eens een goede voedingsbron voor rellen zou kunnen zijn. En als ik daar dan wat acteurs rond laat lopen, dit alles opneem, en er dan later in de montageruimte een verhaal van maak heb ik een film. Slim.
Medium Cool voelt echt als je er naar kijkt. De rauwheid van de rellen komt binnen, juist omdat het allemaal echt zo is gebeurd. Forster is de altijd nieuwsgierige nieuwsjager die hierin ronddwaalt, op zoek naar een verhaal. Nu zijn we wel aan die real live tv gewend, maar Medium Cool was z’n tijd ver vooruit. In die echte momenten is de film ook het sterkst. Cassellis krijgt iets met de arme naar de stad gevluchte Eileen (Verna Bloom) en raakt bevriend met haar (gevoelige en tegelijk stoere) zoon. Ook schiet Wexler veel poetisch bedoelde beelden van Cassellis die door de stad loopt, rondrent in zijn appartement en vrijt met zijn eerdere vriendin. Die lijn raakt toch wat minder dan de harde realiteit om hem heen. Forster is erg sterk in de hoofdrol, zowel zijn harde nieuwspersona als de man die geeft om het lot van Eileen en haar zoon. Medium Cool is eerder een statement dan een film, en zo krachtig dat hij een X-rating kreeg bij de release. Het is jammer dat met de blik van nu die impact nooit meer zo groot kan zijn.