Op 19 augustus 1960 hield Escher een voordracht tijdens het Fifth Congress and General Assembly of the International Union of Crystallography. Hij was voor dit congres uitgenodigd door Prof. Dr. Carolina H. MacGillavry, hoogleraar in de chemische kristallografie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1950 was ze tot het eerste vrouwelijk lid benoemd van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. MacGillavry was een groot bewonderaar van Escher en in 1965 zou ze het boek Symmetry Aspects of M.C. Escher’s Periodic Drawings publiceren. Voor kristallografen waren de vlakvullingen, waaraan Escher jarenlang werkte in zijn tekenschriften, ideaal lesmateriaal. Zijn patronen zijn zeer geschikt om de symmetrie, herhaling en spiegeling te bestuderen die zo kenmerkend zijn voor het vakgebied.

M.C. Escher en Caroline H. MacGillavry

Een variant op dit patroon zou Escher gebruiken voor zijn ontwerp van het Verblifa blikje.

In een brief aan de in Canada wonende zoon George van 2 november 1959 schreef Escher over de ontmoeting*:

Carolina H. MacGillavry

‘Het leukste dat mij de laatste tijd overkwam was echter een bezoek gisterenmiddag, vandaar dat ik niet kon schrijven aan jullie, van een dame geheten Prof. Dr. MacGillavry, docente in de kristallografie aan de Amsterdamse Universiteit. Ze kwam met haar schoonzus, ook op een of andere wijze geïnteresseerd in vlakverdelingen, en ze hebben met z’n beiden in mijn prenten zitten neuzen van half drie tot ruim half zes. Dat waren me nog eens een paar gewiekste tantes! Het is een verademing om eindelijk eens bezoekers te ontvangen die niet, zoals meestal, verwilderd op mijn beestjes zitten te staren, maar die hoogst geamuseerd grinniken waar er te grinniken valt. J. Chr.! Wat zaten ze me te turen op sommige prentjes. Een paar maanden geleden ontving ik een Belgische-Amerikaanse collega van haar, ene professor Donnay, die ergens in de US doceert en die schijnt mevrouw MacG. op mijn spoor gebracht te hebben. Ze wou blijkbaar eerst wel eens weten wat voor vlees ze in de kuip kreeg, voor zich met mij te compromitteren. Nu dat blijkbaar meeviel zal ze moeite doen om mij een voordracht te laten houden in augustus 1960 in Cambridge, waar een stuk of 700 kristallografen dan een congres houden. Daar sprak die Donnay trouwens ook al over en nu ziet het er naar uit dat het wel door zou gaan. Daar komt dan ook een tentoonstelling van mijn prenten aan te pas en de reis- en verblijfskosten worden mij vergoed. Jullie snappen, dat een dergelijk buitenkansje niet aan mijn neus moet voorbij gaan; dus als moeder en ik naar Canada komen zal het wel september 1960 worden, maar dat lijkt mij geen bezwaar.’

Escher ging op de uitnodiging in en nam meteen vijftien privélessen Engels. Met de organisator van het congres in Cambridge, de heer Taylor, ontstond een drukke briefwisseling over praktische zaken betreffende de tentoonstelling, de lezing, de huisvesting, de deelname aan verschillende evenementen. Alles werd zeer precies besproken en geregeld. Zo schreef Escher onder andere:

There is one thing that I must emphasise: the tables should be placed in such a way, that no direct sunlight falls upon them. Especially the coloured drawings are extremely sensitive to sunlight.’

Hij bereidde de tentoonstelling grondig voor: hij maakte plattegronden van de opstelling, gaf advies over het karton in vitrines, gaf nummers aan de prenten en maakte een bezoekerscatalogus. Ook wisselde hij vlak voor de opening nog Vissen in voor Cirkellimiet IV (Hemel en Hel)**.

In de tentoonstelling zouden 76 prenten en tekeningen getoond worden, die ook allemaal uitgevoerd moesten worden. Dat werd een tijdrovende klus: Buitenlandse Zaken weigerde ze als diplomatieke post per koerier te sturen. Alles moest door de douane, inclusief al het papierwerk wat daar bij hoort***. Desondanks keek Escher met heel veel plezier op zijn Engelse avontuur terug. In een brief aan Arthur van 28 augustus 1960 schreef Escher over het Cambridge-verblijf****:

‘Het was in één woord: heerlijk. Vier dagen lang hebben ze me daar vertroeteld. Mijn positie als enige kunstenaar tussen twaalfhonderd congresleden (plus minstens driehonderd studenten) was dan ook bijzonder gunstig. Nauwelijks aangekomen haast-je-rep-je verkleden in mijn mooiste pak en aan zitten in St. Catherine’s College, aan een Luncheon, als lid van The Company of Principle Speakers. Daar leerde ik dus onmiddellijk de topstukken van het congres kennen. Ik zat tussen heer Belov, leider van de Russische delegatie, bestaande uit zevenenveertig leden, en een Amerikaan, wiens naam ik me niet meer herinner. Allebei verbazend gezellige en vriendelijke lieden, die zich uitputten in loftuitingen over mijn tentoonstelling (die ik zelf nog niet eens gezien had). De volgende ochtend om kwart over tien hield ik mijn lezing in de grootste gehoorzaal die ze hebben, een eerbiedwaardige, door gotische bogen en zuilen omgeven amfitheaterachtig geval dat tweehonderdtwintig zitplaatsen bevat. De aandrang der toehoorders was echter zo groot, dat ze overal op de trappen zaten. Ik denk dat er wel driehonderd aanwezigen waren en vele anderen betuigden mij later hun spijt, dat ze er niet meer in hadden kunnen komen.

Het ging schitterend. Ik was absoluut niet zenuwachtig en heb, blijkens later gekomen commentaar, zeer duidelijk en verstaanbaar gesproken. Op een witte wand werden telkens op mijn verzoek twee lichtbeelden tegelijk geprojecteerd. Ik had er zo’n plezier in, dat ik het heb gewaagd buiten mijn geschreven tekst om nog een paar grapjes te debiteren. Na mijn einde werd ik bedolven door een oorverdovend handgeklap. Ik moet zeggen, het is niet onaardig om zoiets te beleven. Mijn tentoonstelling was ingericht op lange tafels, keurig netjes met gedrukte catalogi, in een enorme examenzaal, waar, behalve mijn prentjes, allerlei technische snufjes en rare instrumenten werk vertoond werden, als een hele rij computers, microscopen enz. Het leek wel een zaal van een wereldtentoonstelling. Daarnaast: een conversatiezaal met fauteuils, tafels, een buffet waar de hele dag koffie en limonade gratis werden geschonken en waar steeds honderden congresleden rondliepen en zaten en converseerden. Daar had ik ook de allergezelligste gesprekken, onder andere met verschillende Russen, die buitengewoon slecht Engels spraken en goedlachs waren.

Ik verkocht drieëntwintig prenten in vier dagen; dat was een hele administratie op zichzelf, om niet in de war te raken, alle adressen goed te noteren. Grote belangstelling van de MIT-leden voor mijn voordracht in Cambridge Mass. (voorlopig vastgesteld op 28 oktober aanstaande). Daar zal ik, tijdens mijn bootreis [Escher zou in het najaar een zeereis van zeven weken maken naar Canada, EK] nog hard op moeten zwoegen, want ze willen graag meer dan vijfenveertig minuten en meer plaatjes.’

Een direct gevolg van het congres was dat de regelmatige vlakvullingen van Escher opgenomen zouden worden in de leerboeken voor studenten van kristallografie. In 1965 zou Carolina H. MacGillavry er haar boek Symmetry Aspects of M.C. Escher’s Periodic Drawings over publiceren.

Symmetry Aspects of M.C. Escher’s Periodic Drawings door professor Caroline H. MacGillavry, 1965

Bronvermelding
[*] en [****] Leven en werk van M.C. Escher, onder redactie van J.L. Locher, Meulenhoff, 1981, blz. 94-99 en blz. 101-102

[**] en [***] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 412-413

Dit artikel verscheen eerder op www.escherinhetpaleis.nl