De verwachtingen waren hooggespannen. Kick-Ass duikt in allerlei jaarlijstjes op als een van de beste (actie)films van 2010. Ook mijn 8W-collegas Arman en Marcel waren onder de indruk. Maar ik heb grote moeite met de film. Het begint nog wel aardig maar binnen de kortste keren raakt regisseur Matthew Vaughn de weg volledig kwijt. Als een stoomwals met veel te veel zijwielen walst zijn film over me heen, en ik zit apathisch en platgedrukt te kijken naar de film. Ik vraag me af welke exec hiervoor in hemelsnaam het groene licht heeft gegeven.
Kick-Ass vertelt het verhaal van Dave Lizewski (Aaron Johnsson, net gezien in Nowhere Boy), een onopvallende jongen die op een dag besluit om zijn liefde voor comics om zetten in een daad: hij wordt superheld. Probleem is echter dat hij geen superkrachten heeft en zijn missie lijkt dus bij voorbaat gedoemd. In zijn eerste confrontaties met echte criminelen krijgt hij er dan ook flink van langs. Maar met hulp van een aantal medestanders, de 11-jarige zwaardvechtster Hit-Girl (Chloe Moretz, die erg sterk is moet ik toegeven), haar vader Big Daddy (Nicolas Cage, over the top en nooit geloofwaardig als good guy die erin is geluisd en nu een echte superheld is) en de mysterieuze Red Mist, lukt het hem uiteindelijk toch boven zichzelf uit te stijgen. Hij krijgt het meisje van zijn dromen en verslaat de schurk (Mark Strong, voor de zoveelste keer getypecast als bad guy) van de film. Eind goed, al goed.
Kick-Ass bevat veel teveel van alles. Teveel verhaallijnen, teveel personages, teveel voor de hand liggende dialogen en situaties, teveel highschool en superherocliches, en vooral teveel geweld. De doden vallen bij bosjes, de ledematen vliegen in het rond en het bloed vloeit rijkelijk. En dat past in een comicverfilming als deze gewoon niet. Kick-Ass is wellicht als satire bedoeld en er moet ook zeker ruimte zijn voor politiek incorrecte cinema, maar hier had toch iemand halt moeten roepen.