Van 5 tot 31 mei 1955 was er in het Stedelijk Museum in Amsterdam een tentoonstelling te zien onder de naam Kunstenaars herdenken 5 mei. Deze viel samen met de eerste nationale herdenking, 5 mei 1955 was namelijk het voor het eerst dat Bevrijdingsdag als nationale feestdag in Nederland werd gevierd. De tentoonstelling was een initiatief van de gelijknamige stichting, die op 1 april van dat jaar was opgericht. Escher was onder andere vertegenwoordigd met Andere Wereld en met Rimpeling.
Het oprichtingscomité bestond uit Willem Sandberg (directeur Stedelijk Museum), Leo Braat (beeldhouwer), Ger Lataster (schilder), Pieter Herman Dijkema (Gemeente Amsterdam), Gerrit Bolkestein (oud-minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen), Binne Groenier (voorzitter van de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars), Johannes Jacobus van Heel (schilder) en Johan Constant Heyligers (wetenschappelijk assistent bij Museum Boijmans Van Beuningen). Het statutair doel was als volgt omschreven:
‘Om op 5 mei van ieder jaar ter herdenking van de bevrijding van Nederland in 1945 een manifestatie tot stand te brengen, waarin op het gebied der beeldende kunst kunstwerken [na 1945] ontstaan, zullen worden getoond en te streven naar het houden van manifestaties op het gebied van andere kunsten, waarin het geesteswerk van Nederland als een na onderdrukking herrezen natie wordt vertolkt.’
De stichting had hoge verwachtingen van zichzelf. Zo specificeerde de tentoonstellingscatalogus in 1955 het doel als volgt:
‘Wanneer de stichting ‘kunstenaars herdenken 5 mei’ met de beraamde jaarlijkse culturele manifestaties erin zou kunnen slagen een waardemeter te worden van het geestelijke leven van ons volk, een toetssteen voor de geestelijke en materiële gezondheid van Nederland, dan feitelijk pas zou het gestelde doel volledig bereikt zijn.’
Ofwel, de getoonde kunst moest als bewijs dienen voor de wederopstanding van Nederland na de oorlog en een graadmeter zijn voor de mentale stand van het land.
De Stichting organiseerde tweemaal een nationale tentoonstelling. De eerste dus in het Stedelijk Museum en een jaar later volgde Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. Dankzij een subsidie van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen konden ook prijzen worden verbonden aan deze tentoonstellingen. De deelnemende kunstenaars werden geselecteerd door vertegenwoordigers van kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae en Pulchri Studio, samen met de kunstenaarsleden van het Stichtingsbestuur en het AKKV (Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond). Een van de geselecteerde kunstenaars was Melle Oldeboerigter, rondom wie nog een rel ontstond. Willem Sandberg, de toenmalige directeur van het Stedelijk, weigerde twee van de drie door de kunstenaar ingezonden werken, omdat hij ze vanwege de afgebeelde geslachtsdelen ‘ongeschikt’ vond om door schoolkinderen te worden gezien. Melle zond twee andere werken in, maar sinds het voorval nam het aantal fallussen en vulva’s in zijn werk explosief toe.
De selectie voor beeldhouwers en grafici werd gemaakt door een adviescommissie van kunstenaarsvereniging ‘De Grafische‘ en de Nederlandse Kring van Beeldhouwers. Die grafici kwamen overigens uitstekend voor de dag. De Volkskrant en Het Parool hemelden hun bijdragen op voor de tentoonstelling in 1955, al was de eerste kritisch over het werk van Escher. Toegelicht wordt die kritiek overigens niet.
Na de twee tentoonstellingen in 1955 en 1956 werd het echter stiller rond de stichting. Er waren af en toe wel culturele manifestaties en het Concertgebouworkest heeft een aantal jaren op rij een concert gegeven in het kader van Kunstenaars herdenken 5 mei, maar dat was gezien de hoge ambities te weinig. In december 1965 werd de stichting opgeheven en het overgebleven batig saldo werd overgemaakt naar de Stichting 1940-1945.
Dit artikel verscheen eerder op www.escherinhetpaleis.nl