Molens, klompen, water en innovatie. Al sinds de eerste deelname aan een Wereldtentoonstelling zit Nederland in de spagaat tussen traditie en vernieuwing. Eigenlijk is ons land daar nooit uit gekomen. Het is de vraag of dat erg is. In de films die voor de Expo’s gemaakt werden komt dat duale beeld terug.

Naar aanleiding van de 34e Wereldtentoonstelling in Milaan biedt Het Nieuwe Instituut met de tentoonstelling Wat is Nederland een overzicht van 14 Nederlandse bijdragen aan de Wereldtentoonstellingen sinds 1910. De tentoonstelling laat zien hoe een coalitie van overheid, bedrijfsleven, ontwerpers en kunstenaars steeds opnieuw een zelfbeeld van Nederland schetste. Een beeld dat schippert tussen traditie en vernieuwing. Zo waren er op de expo’s van 1939, 1958 en 1967 molens te zien. Volgens veel landen die met een verwachtingsvolle blik naar Nederland keken waren paviljoens zonder molens ondenkbaar. Dus kwamen ze. Zo laveert ons land tussen voldoen aan verwachtingen, goed voor de handel, en de ambitie een vooruitstrevend imago uit te dragen.

Het beeld van Nederland als natie van molens en klompen ontstond in de negentiende eeuw. Nederland droeg daar zelf veel aan bij. Al op de wereldtentoonstelling van 1878 in Parijs waren klederdrachten een hoofdthema. Bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898 gebeurde het opnieuw. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog bleef Nederland de molens- ,tulpen- en klompenkaart spelen.

Edgard Varèse

Voor de oorlog, tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs (1937), blijft het wat film betreft bij een portret van een orgel. Interessant, maar hoogstens als curiositeit. In Brussel (1958) stonden techniek en technologie centraal. Nederland toonde dat met veel aandacht voor de strijd tegen het water. Een voor de hand liggende keus. In het Philips-paviljoen, ontworpen door Le Corbusier, was het Poème électronique te horen. Het stuk van 8 minuten van de hand van componist Edgard Varèse, was bedoeld als showcase voor de innovatieve kracht van de Nederlandse elektronicaproducent. Voor ander audiovisueel materiaal ben je, voordat de Expo 1967 aan brak, eigenlijk aangewezen op de Polygoonjournaals. Of privé-producties als de film die Joop de l’Ecluse maakte over Brussel, die te zien is op de site van Beeld en Geluid.

philips-paviljoen_1957
xenakis-pavillion-philips

Andere landen waren vaak verder in het tonen van hun vernieuwende kracht. Op de Expo in Montreal (1967) was een reeks van acht films te zien die ook nu nog tot de verbeelding spreken. Daarover is een website en een boek (Reimagining Cinema: film at expo 67) verschenen. Volgens Reimagining Cinema staat Expo 67 zelfs aan de basis van de moderne cinema door de variatie in projectie, formaat en compositie van de schermen en de inhoud van de films. Labyrinth, van filmmaker Roman Kroitor, was gebaseerd op de mythe van de Minotauros. Het publiek kon in dit geval zelf op zoek gaan naar het mensenetende monster, in een moderne vertaling van het doolhof. Labyrinth stond aan de basis van wat in 1970 IMAX zou worden. Ook in het door Walt Disney studios gemaakte zeer nationalistische Canada 67 werd het publiek volledig omringd door schermen. De film Kino-Automat in het Tsjechische paviljoen was de eerste interactieve film. Een sociologisch en psychologisch experiment waarin het publiek een bijdrage leverde door met stemknoppen de plot te veranderen.

Sky over Holland

Voor Montreal maakte John Fernhout de propagandafilm Sky over Holland. Hierin raast hij met een camera over Nederland, de luchten verkennend die zoveel schilders hebben geïnspireerd. Sky over Holland geeft een beeld van ons land als een dynamische plek die in overgang is. Van traditie naar vernieuwing, van behoudendheid naar vooruitstrevendheid. Geslaagd maar niet zo spannend als wat veel andere landen toonden. Reclameman Joop Geesink maakte een film over de aluminium constructie en het interieur van het paviljoen waarin vooral de degelijkheid de boventoon voerde. Zo bleef er aan Montreal een beeld kleven van stilstand. Nederland zou te voorzichtig zijn geweest in het uitdragen van vernieuwing.

Een koerswending was nodig. En voor de Wereldtentoonstelling van 1970 in Osaka kwam die er ook. Groots en vernieuwend moest het zijn. Architecten Jaap Bakema en Carel Weeber ontwierpen een karakteristiek paviljoen. Daarin was ‘Nederland Anno 1970’ te zien. Eén groot mixed-mediaspektakel, waarin de meest geavanceerde audiovisuele experimenten, inclusief computersimulaties, op het publiek werden losgelaten. De cineast en schrijver Jan Vrijman was verantwoordelijk voor de beeldregie, waaraan onder anderen ook Frans Weisz meewerkte. Hun film Oranda Kan droeg het beeld van Nederland uit als vooruitstrevende natie. Osaka was een Expo die bol stond van de nieuwe informatie – en communicatietechnologie, in het bijzonder van computers en audiovisuele media. Nederland wist zich daarin uitstekend te profileren. Beeld en Geluid heeft een amateurfilm van Henny Hogenbijl over Osaka die een prachtig beeld schetst van de paviljoens en de bezoekers.

De film van Hogenbijl staat niet op Youtube maar dit Japanse verslag geeft ook een goed beeld van de drukte en het succes

Op de Nederlandse cultuur was lange tijd van toepassing wat socioloog Johan Goudsblom het ‘doorkijkspiegeleffect’ noemde, het verschijnsel dat Nederlandse intellectuelen observeren wat er internationaal gaande is zonder zelf aan dat gebeuren deel te hebben. Expo 1970 markeerde niet alleen de volwassenwording van film, televisie en video als onderdeel van de Nederlandse cultuur, maar ook het einde van dit doorkijkspiegeleffect.

Traditie en vernieuwing

Eigenlijk is Nederland niet meer boven de prestatie van Osaka uit gekomen. Tijdens de Expo’s van Sevilla (1992) en Hannover (2000) kwam de kaas weer terug en ook de meer traditionele propagandafilms. Braaf is het kernwoord. Het paviljoen van MVRDV werd met veel enthousiasme onthaald maar in de films ging het vooral over archetypen. Janwillem de Kok kwam met een film waarin een duik in de geschiedenis wordt genomen. Hans Werlemann maakte een film over het paviljoen, en er is een film met verdraaide oer-Hollandse beelden die de stereotypering van Nederland benadrukken. Tijdens Shanghai (2010) draaide een film over First Line Health Care, een project over eerstelijnszorg in Shanghai dat werd gesteund door Nederlandse opleidingen, ziekenhuizen en huisartsen. De praktische kant van film voert hier de boventoon. Geen ronkende vergezichten of poëtische visies op onze cultuur. Het paviljoen van John Körmeling gaf die visie overigens wel. Zo gaat het laveren tussen traditie en vernieuwing door. Waarbij die laatste het zwaar heeft. In Milaan zijn voorlopig de daar geserveerde Nederlandse poffertjes het hoogtepunt van Expo 2015.

Dit stuk verscheen eerder op de site van het Architectuur Film Festival Rotterdam.