De release van Toy Story in 1995 was een mijlpaal in de geschiedenis van de animatie. De eerste lange animatiefilm die volledig gemaakt was met de computer. In de artikelen die destijds verschenen werd veel aandacht besteed aan de technische kanten van dit project. De krachtigste computers die nachtenlang stonden te renderen om een volgende versie van een minuutje film te kunnen laten zien. De rekenkracht die nodig was om de haartjes van een speelgoedpop of de regendruppels op een raam te visualiseren. Toch was het succes van de film vooral te danken aan wat altijd het belangrijkste is in film; een goed verhaal, echte emoties en een hart. Daarvan was de eerste Toy Story een ijzersterk voorbeeld en dat geldt ook voor de delen die daarna verschenen. De grote kracht van Pixar is dat ze animatiefilms maken die een goed verhaal, herkenbare locaties en personages en een schitterende animatiestijl weten te verbinden aan grote thema’s. Van verlatings- maar ook bindingsangst, het lege-nestsyndroom en jaloezie tot zelfopoffering, de kracht van echte vriendschap en de zin van het leven.

In deel 4 gaat het helemaal niet meer over techniek, al worden ook hier weer nieuwe hoogtepunten bereikt. Het ziet er ongelooflijk echt en tastbaar uit. Die techniek beheerst Pixar dan ook tot in de puntjes. Het gaat er uiteindelijk om wat ze ermee doen. En dan gaat het uiteindelijk ook weer over het verhaal en over personages die je mee kunnen nemen in dat verhaal. Of dat nou gaat om Woody en Buzz, over andere speelgoedbeesten die al meedraaien sinds 1995, over een stoer herderinnetje, over een stuntman met faalangst, over kermisknuffels met teveel fantasie of over een suïcidale vork. Een vork? Jawel, zelfs een wegwerpvork kan je bij Pixar een traan doen wegvegen.