Sutton Hoo. De een zal zeggen ‘huh?’, de ander ziet direct een beeld voor zich van een enorme goudschat die staat te blinken in het British Museum. Sutton Hoo is een plaatsje in de buurt van Ipswich waar in 1938/1939 een opgraving plaats vond die zou resulteren in de grootste archeologische vondst die ooit het licht zag in Groot-Brittannië. In The Dig volg ik die opgraving en de betrokkenheid daarbij van Edith Pretty en Basil Brown. De eerste is de eigenaar van het landgoed met daarop een aantal grote grafheuvels, waarin volgen deze weduwe wel eens iets belangrijks verborgen zou kunnen zijn. De tweede is de plaatselijke autodidactische ‘excavator’ (geen archeoloog zegt hij ook zelf), die door haar wordt ingehuurd. Wat volgt is een verhaal van een door omstandigheden bij elkaar gebracht duo dat weinig met elkaar gemeen heeft maar wel eenzelfde drive heeft om te achterhalen wat er in die grafheuvels zit.

Het is jammer dat er meerdere personages en gedoemde en beginnende liefdes bijgehaald worden. The Dig is op z’n best als de focus ligt op de nuchtere Edith Pretty, haar zoon Robert en de schuchtere Basil Brown. De film haakt aan bij country side  en heritage verheerlijkende films maar Edith is geen traditionele rijkaard in een te groot huis. Ook volgt er geen romance tussen Pretty en Brown, al wordt er wel iets van spanning gesuggereerd. Brown heeft een eigen vrouw die weg van hem is maar ook super nuchter.

Het tempo is traag, de sfeer weemoedig, de beelden mooi en de oorlog dichtbij. Dat maakt de film ook een elegie voor een tijdperk dat binnen enkele maanden voorgoed voorbij zal zijn. Er wordt ergens gezegd dat tijd een raar fenomeen is. Het is zo voorbij maar tegelijk kun je iets dat al 1500 jaar in de grond ligt gewoon aanraken. Waarmee die tijd in een oogwenk overbrugd wordt. Maar als de schat is opgegraven en is overgedragen aan het British Museum heeft Sutton Hoo ineens een andere betekenis gekregen. En zijn Edith en Basil verdwenen in de tijd.