Hark Tsui wordt wel de Steven Spielberg van Azië genoemd. Net als zijn Hollywood-tegenhanger is de regisseur verantwoordelijk voor vele blockbusters en ook hij wist de carrières van veel acteurs die nu sterren zijn, een eerste duw te geven. Hij is thuis in elk genre denkbaar en voortdurend bezig om in onbruik geraakte stijlen nieuw leven in te blazen. Heroic bloodshed, spookverhalen en historische martial arts en zwaardvechtfilms hebben hun populariteit aan hem te danken.
Shanghai Blues is zijn ode aan de oude Chinese en Hollywood-komedies uit de jaren dertig en veertig. De film schiet heen en weer tussen extreme slapstick en dramatische liefdesscènes, maar Tsui verliest nooit de controle. Het verhaal begint in 1937, vlak voor de Japanse invasie. Do-re-mi botst in de chaos tegen een meisje aan en samen belanden ze onder een brug. Ze raken aan de praat en beloven elkaar na de oorlog weer hier te ontmoeten. Tien jaar later is Do-re-mi terug in Sjanghai en komt daar in contact met Stool (Sally Yeh, die elke scène steelt waar ze in zit), van wie hij denkt dat zij het bewuste meisje is. Stool dwaalt door de stad en heeft geen plek om te slapen. Dan stuit ze op nachtclubzangeres Shu-shu, die haar in huis neemt, en zo is een driehoeksrelatie geboren.
Tsui raast van het ene moment naar het andere en stopt zijn film vol met typetjes, kluchtige persoonsverwisselingen, communicatiestoornissen, zang- en dansnummers en romantische verwikkelingen. Hij gooit alles op een hoop, maar het werkt wonderwel. Shanghai Blues heeft wel wat weg van Spielbergs 1941, een film met een vergelijkbaar hoog tempo en aan waanzin grenzende energie. Maar waar Spielberg het overzicht in de chaos kwijtraakt, weet Tsui een emotioneel hart te creëren dat je voortdurend bij de les houdt.