Van de drie grote superheldenfilms die ik het afgelopen jaar heb gezien is Guardians of the Galaxy toch wel de leukste. Zeker de luchtigste. X-Men: Days of Future Past en Captain America: The Winter Soldier zijn als actiespektakel minstens zo goed maar die films missen de lichte touch van dit samengeraapte zootje.
Vergelijkingen met Star Wars (en rip-offs als Star Crash) liggen voor de hand. Peter Quill lijkt rechtstreeks gemodelleerd op Han Solo, al combineert GotG de personages van Han en Luke in een figuur dat zowel heldhaftig en romantisch als egocentrisch is. Zijn prinses is ditmaal groen en komt van de dark side om zich te voegen bij de goeden. Het verhaal is niet zo interessant en ook nogal voorspelbaar. De orb waar iedereen achteraan zit is slechts een plotdevice, een macguffin, om iedereen in beweging te houden. James Gunn maakt er een spektakel van waarbij je al snel de logica overboord mag gooien en je jezelf mee kunt laten voeren naar de vreemdste uithoeken van de galaxy. Michael Rooker kon zich in Gunn’s Slither ook al heerlijk uitleven en mag dat hier nog eens doen. De CGI-karakters Groot en Rocket zijn zo tegengesteld dat alleen dat al voor veel mooie scenes zorgt.
Net als Star Wars en illustere voorgangers als Flash Gordon, Buck Rogers en John Carter kun je Guardians of the Galaxy onder de noemer space opera scharen. Een genre dat zowel in SF-literatuur als films veel moois heeft opgeleverd en waarop het nog jaren voortbouwen is. Het mooie is dat de basis van die verhalen eigenlijk niet verandert maar dat de technische mogelijkheden voor steeds extravagantere beelden zorgen. De kunst is om je als maker niet te verliezen in die mogelijkheden en in dat proces de ziel van je film kwijt te raken. Dat is James Gunn zeker niet gebeurd. Hij heeft ervoor gevochten om de ‘oude’ ziel van een groots ruimte avontuur – vol helden, prinsessen, onverwachte bondgenoten en machtige maar vreemde tegenstanders – te behouden. Met resultaat.