De contacten waren al eerder gelegd, maar in december 1957 werd het officieel bekrachtigd: in opdracht van de gemeente Utrecht mocht Escher een muurschildering maken voor de aula van het ontvangstgebouw van begraafplaats Tolsteeg. In de herfst was hij door het gemeentebestuur benaderd voor het maken van een ontwerp. Het ontvangstgebouw was kort daarvoor gerenoveerd en het gemeentebestuur vond dat er ook esthetisch wel wat mocht gebeuren. De adviescommissie voor Beeldende Kunst en Kunstnijverheid besloot om de graficus M.C. Escher uit te nodigen. Die was ingenomen met de opdracht en hij ging direct aan de slag.

M.C. Escher, muurschildering in de aula van begraafplaats Tolsteeg. Foto: Fotodienst HUA, collectie Het Utrechts Archief

Hij schreef over het ontwerp in een brief aan zoon Arthur, op 2 november 1957*:

‘Daartoe maakte ik een tekening op schaal één op twintig en nu schijnt het, dat de commissie, die dat ding moet beoordelen, het er wel mee eens is. Hoewel de zaak dus nog mis kan lopen omdat de opdracht nog niet officieel in mijn bezit is, ben ik hoopvol dienaangaande gestemd. Het is leuk om eens zelf op de steiger te gaan staan en een maand lang een oppervlak van circa drie en een half bij drie meter te bekladden. Ik maakte een vlakverdeling, die bestaat uit louter vissen, welke spiraalsgewijze zich in zwart naar een centrum toe (de dood of het sterven symboliserende) en tegelijkertijd in witte reeksen zich, uit datzelfde centrum voortkomende, naar buiten “bewegen” (het leven, de geboorte). Het leuke en het moeilijke tegelijkertijd, is het verkleinen tot in het oneindige van de vis-figuren. De buitenste exemplaren krijgen een lengte van circa één meter zestig en ik wil proberen om consequent de verkleining voort te zetten tot het vlekjes van bijvoorbeeld een centimeter worden.’

Tussen 1956 en 1959 werkte Escher een aantal keer met om elkaar draaiende vissen. Zo maakte hij in november 1956 een vignet van vissen die rondzwemmen in steeds kleiner wordende cirkels. De muurschildering in Utrecht lijkt in eerste instantie gelijk aan dat vignet, maar als je ze naast elkaar legt, dan zijn er toch duidelijke verschillen te zien. Het motief dat hij voor de muurschildering ontwierp, gebruikte hij overigens wel opnieuw. Hij paste het iets aan en drukte het tweemaal af, waarbij de tweede drukgang gespiegeld was ten opzichte van de eerste. Het resultaat was de prent Draaikolken. Ook in Levensweg I en II en in Cirkellimiet I en III komen cirkelende vissen voor.

Aanvankelijk ging het dus alleen om de schildering in de aula. Er werd een steiger voor Escher gebouwd, omdat de muur waarop de schildering moest komen zich op vijf meter boven de grond bevond. Het pleisterwerk daarvan was speciaal voor zijn muurschildering vervangen. Maar de gemetselde fries die bovenaan de muur begrensde en die hij graag verwijderd zag, werd ongemoeid gelaten. Ondanks die kleine tegenslag was het reizen naar Utrecht en het werk aan de muurschildering een groot genoegen voor Escher. Zo schreef hij op 2 februari 1958 aan zoon Arthur**:

‘Zelf reis ik nu dagelijks naar Utrecht en schilder, met veel plezier aan mijn muurversiering. Ik zit, sta, buk en rek mij de hele dag in allerlei bochten om overal te kunnen komen met mijn penseel en zing daarbij dikwijls het hoogste lied in die grote, goed verwarmde ruimte.’

Hoewel hij zelf altijd wars was van de symboliek die veel beschouwers in zijn werk meenden te herkennen, was hij zich er van bewust dat deze oneindige vissenspiraal op een begraafplaats daartoe veel mogelijkheden bood. Zo schreef hij in de toelichting van zijn ontwerp aan het gemeentebestuur***:

‘..Maar de beschouwer, in de eerste plaats de ontwerper zelf, kan er, zo hij dat wenst, symboliek in ontdekken. B.v.: de dood, het sterven, wordt veraanschouwelijkt door de vier reeksen van zwarte vissen, die zich, steeds kleiner wordende, naar het centrum toe bewegen. De vier stromen van witte vissen, uit datzelfde middelpunt naar voren tredende, worden gaandeweg groter van omvang, groeien en symboliseren het leven, de geboorte. Zoals er geen leven denkbaar is zonder dood, geen geboorte zonder sterven, zo vullen ook de zwarte en de witte vissen elkaar aan en bepalen zij elkanders vorm. Aan het centrum, van waaruit en waarnaartoe de eindeloze mathematische spiralen zich spoeden, kan men desgewenst de gedachte aan eeuwigheid of God hechten. Ook is de vis (o.a.) een christelijk symbool.’

Het gemeentebestuur was zo tevreden over de schildering in de aula dat Escher nog een ontwerptekening mocht indienen. Deze was voor twee muurschilderingen in de beide wachtkamers van het ontvangstgebouw, die links en rechts van de centrale aula gesitueerd waren. Ook hierop was een vissenmotief te zien. In het ontwerp voor de wachtruimte rechts zwemmen zwarte vissen naar links en witte vissen naar rechts. Voor de tegenovergelegen ruimte was dit precies andersom. Vanwege budgetbeperkingen kreeg Escher uiteindelijk alleen de opdracht voor de rechter wachtruimte. Van de symmetrie die hij voor ogen had, met de aulaschildering in het midden en twee gespiegelde vismotieven in de wachtruimtes, kwam dus niets terecht. In 1978, twintig jaar na de oplevering, werd dit werk vanwege een verbouwing van het ontvangstgebouw uit de muur gezaagd. Het werd verhuisd naar de Utrechtse stadsschouwburg waar het een tijd in opslag heeft gestaan en sinds 1995 te zien was in het restaurant van dat gebouw. In 2016 verhuisde het werk naar de nieuwgebouwde Escherfoyer, die hoort bij de Blauwe Zaal.

Escher heeft meerdere werken in opdracht gemaakt voor (semi-)openbare gebouwen. Zo zijn een aantal vlakvullingen in de vorm van tegels te zien op pilaren in schoolgebouwen en in een geschilderde vorm in een kantorencomplex van de Provincie Noord-Holland. Zijn ontwerp voor wandpanelen voor het stadhuis in Leiden is alleen op afspraak te bekijken. De beroemde Metamorphose III, die jaren in het postkantoor in Den Haag hing en nu op Schiphol is te bewonderen, is ook een voorbeeld van een geschilderde Escher. Voor al die werken heeft Escher weliswaar zelf het ontwerp geleverd, maar het eindproduct is door iemand anders gemaakt. De schilderingen voor de aula en wachtruimte van de begraafplaats Tolsteeg zijn de enige werken in opdracht die Escher zelf heeft vervaardigd. Dat maakt dat deze bijzondere plek tot op heden bezoekers uit de hele wereld trekt.

Bronvermelding
[*] Leven en werk van M.C. Escher, onder redactie van J.L. Locher, Meulenhoff, 1981, blz 89
[**] Wim Hazeu, M.C. Escher, Een biografie, Meulenhoff, 1998, blz. 392
[***] Motivatie van Escher aan de Adviescommissie

Dit artikel verscheen eerder op www.escherinhetpaleis.nl