Toen Bob Fosse in de herfst van 1987 overleed, had hij net zijn klassieke call-girl musical Sweet Charity opnieuw op Broadway gelanceerd, met hemzelf als regisseur en choreograaf. Dat einde in het zadel was passend na een leven in de showbusiness. De regisseur/choreograaf had dit moment acht jaar eerder al voorspeld in zijn vooruitziend gefilmde autobiografie/elegie All That Jazz. Je zou kunnen stellen dat elke film wel iets autobiografisch heeft, maar wat Fosse hierin deed slaat alles. Fosse was een maniakale, kettingrokende workaholic, een danser, choreograaf en regisseur die leefde voor zijn werk en geen grenzen kende. Hij trouwde meerdere keren en ging daarnaast vreemd met zowat elke danseres die hij onder zijn hoede had. Een staaltje machtsmisbruik waar je nu niet meer mee weg zou komen. Maar hij was ook zeer succesvol met een serie kaskrakers op zijn naam, zowel in theater als film. Fosse regisseerde vijf films en vergaarde daarmee tientallen Oscarnominaties.
In All That Jazz voert hij zijn alter ego op. Met het hypnotiserende On Broadway (in de live uitvoering van George Benson) als soundtrack, opent de film met Fosse’s alter ego Joe Gideon die zich door een massale auditie heen worstelt om uiteindelijk terecht te komen bij een select gezelschap dansers voor zijn nieuwe show, waarvan het onderwerp opzettelijk vaag wordt gelaten. Deze Gideon (een geweldige Roy Scheider) is de maniakale, kettingrokende workaholic, de danser, choreograaf en regisseur. De man die elke danseres het bed in sleept en niet weet wat de woorden rust en regelmaat betekenen. De dood zit hem op de hielen, hier bijna letterlijk door de gesprekken die hij heeft met een soort angel of death cq biechtvader (Jessica Lange). De film is dus een enorme egotrip, een megadure manier om je eigen demonen te bevechten. Maar Fosse doet het met zoveel bravoure dat je het hem vergeeft.
Ik althans. Je zou de film net zo makkelijk neer kunnen sabelen vanwege deze egotripperij. Maar All That Jazz is niet alleen ego. Het is ook een sterk staaltje zelfkastijding van Fosse, die laat zien wat er allemaal mis is met hem. Fosse overleed pas in 1987, maar deze film kun je gerust als zijn zwanenzang beschouwen. De manier waarop hij het ritme van Gideon laat zien met veel snelle cuts van contactlenzen die ingedaan worden, Dexedrine die geslikt wordt en hete douches, onder begeleiding van Vivaldi’s Concerto Alla Rustica doet denken aan Darren Aronofsky’s Pi en Requiem for A Dream, maar dan 20 jaar eerder. Thematisch is Black Swan ook een duidelijke link. Gideon zit bovenop de brokstukken van zijn leven: de rokkenjagerij, het drugsgebruik, de mislukte relaties met zowat iedereen in zijn omgeving. Tegelijkertijd is doorgaan het enige dat hem rest.
Terwijl hij druk bezig is zichzelf te vernietigen met allerlei drugs en drank, slaagt Gideon erin om zijn show te regisseren terwijl zijn producer en de investeerders om zijn aftakelende lichaam cirkelen, waarop ze hun gestaag escalerende kosten kunnen verhalen als hij toevallig de pijp uitgaat voordat het doek opgaat. Tot die tijd lijkt Gideon vastbesloten om de grenzen van het fatsoen op te zoeken met een aantal verzengende dansnummers die meer dan genoeg bloot vlees laten zien om het familiepubliek af te schrikken, zoals blijkt uit het krachtig erotische nummer Take Off With Us. Zwetende, draaiende en zich vermengende ledematen, een kluwen van personen van het andere of hetzelfde geslacht, ter illustratie van de reputatie die Fosse toch al had. Uiteindelijk wordt Gideon in het ziekenhuis opgenomen, waarna de geldschieters op zoek gaan naar een vervangende regisseur (John Lithgow) die het wat meer naar hun smaak zal aanpakken. Dit terwijl het stervende genie in bed zijn laatste, extravagante nummer voorbereidt. Het laatste half uur van film is visueel overweldigend, eindigend met een adembenemende vertolking van Bye, Bye Love van de Everly Brothers door Ben Vereen. Een scene die doet denken aan Fellini, net als meer elementen in de film. Met name Fellini’s Otto e Mezzo, al overheersen daar vooral de magie en het theatrale waar Fosse een stuk boosaardiger is. Hij staat voortdurend met één voet in het graf en één voet op het podium, maar dat graf komt steeds dichterbij. Zeker, All That Jazz is een belachelijk dramatisch en zelfingenomen stuk cinema. Dit narcisme past echter perfect bij de theaterwereld, een wereld die mede is gevormd door Fosse. Een misogyne egocentrische maniak maar ook een zeer begenadigd artiest. Het is aan de kijker het oordeel te vellen.