Akira Kurosawa’s Seven Samurai (1954) is voor velen het archetype van de samuraifilm. Ook zijn andere chambara-films behoren tot de canon van dit Japanse genre. Voor veel Westerse kijkers is Kurosawa zelfs de enige naam waarmee ze bekend zijn. En dat terwijl hij slechts een van de vele regisseurs was die zich aangetrokken voelden tot de Japanse feodale tijd, de flitsende zwaardgevechten die erbij hoorden en de strikte codes die de samurai hanteerden. Kurosawa zien als enige vertegenwoordiger van het genre is John Ford zien als de enige westernregisseur.
Een van de regisseurs die gegrepen waren door het samuraivirus, was Hideo Gosha (1929-1992). Al vroeg in zijn carrière toonde Gosha een eigen visie en stijl, en een eigen voorkeur voor acteurs en verhalen. Tegelijkertijd was hij, net als veel van zijn collegas in het door grote studio’s gedomineerde filmlandschap van Japan, een regisseur die zijn plaats wist in het bestel. Tijdens zijn jaren als televisieregisseur, een pad dat ook veel van zijn Westerse collegas als Sam Peckinpah en Robert Aldrich hadden gevolgd, leerde hij efficient en pragmatisch te werken.
Hoewel altijd geankerd in het verleden, namen samuraifilms vele vormen aan. Komisch, erotisch, overdadig, gewelddadig, nationalistisch, subversief, filosofisch, dramatisch. Hideo Gosha was van al deze markten thuis, maar zijn films kenmerkten zich ten opzichte van die van zijn tijdgenoten door hun rauwheid en onopgesmuktheid. Bij Gosha ontbreekt de larger-than-life lading van Kurosawa, de diepzinnigheid van Masaki Kobayashi en Hiroshi Teshigahara, en de visuele experimenteerdrang van Seijun Suzuki. Tijdens de eerste periode van zijn regiecarrière maakte Gosha een serie sterke samuraifilms, maar later richtte hij zich ook op dat andere traditioneel Japanse genre: de yakuzafilm. De rauwe en gewelddadige stijl die hij in zijn samurai- en yakuzafilms hanteerde, zou hij trouw blijven. Ook toen hij zich in de jaren tachtig door de val van het studiosysteem noodgedwongen op andere genres moest richten. Hideo Gosha was pas 61 toen hij een vroege dood stierf in 1992 als gevolg van kanker.
Three Outlaw Samurai
Toevallig of niet: in Gosha’s debuutfilm Three Outlaw Samurai (Sanbiki no samurai, 1964) helpt een groep ronin een aantal boeren tegen een sterkere tegenstander, net als in Seven Samurai. Waar het in Kurosawa’s film ging om bandieten, nemen de boeren het hier op tegen de lokale magistraat die ze onderdrukt en nauwelijks kansen geeft om zichzelf te voeden. De boeren zijn uitgehongerd en ondernemen een laatste wanhopige poging hun zaak voor het voetlicht te brengen door diens dochter te ontvoeren. Shiba, een rondzwervende samurai, besluit ze te helpen als ze belaagd worden door de vazallen van de magistraat. Als die de overhand krijgen, geeft Shiba aan de straf te willen ondergaan in plaats van de boeren. De magistraat geeft hem zijn woord dat het bij zweepslagen blijft en dat hij de boeren laat gaan. Hij verbreekt die belofte echter, laat de boeren vermoorden en sluit Shiba na de afranseling op. Twee andere samurai, Sakura en Kikyo, zijn zo over het verraad verontwaardigd dat ze Shiba besluiten te helpen. Ze nemen het op tegen de magistraat en trachten tevens de aandacht te krijgen van de clanleider. Als zijn meerdere kan die ingrijpen en het bewind van de man eindigen.
Ondanks de vele zwaardgevechten en de gevaren waarin de drie zich begeven heeft Three Outlaw Samurai ook lichte momenten: bijvoorbeeld de opstelling van Shiba in het begin, als hij wel eens wil zien hoe de boeren het ervan afbrengen met hun ontvoering, en het wisselen van kamp door zowel Sakura als Kikyo. Zijn zorgvuldig gechoreografeerde vechtscènes lijken bovendien met hun passen, positiewisselingen en gebruik van omgevingselementen als palen en daken bijna op dansvoorstellingen. Gosha weet de balans te behouden tussen drama en komedie, tussen actie en reflectie. Ook visueel valt er genoeg te genieten. De sterke zwart-wit-contrasten, het spel met schaduwen, de afwisseling tussen binnen- en buitenopnames, de dynamische gevechten waarin het bloed in zwarte spetters vloeit. Alles ademt een rauwheid uit die past bij het verhaal. En Shiba, ijzersterk geacteerd door Tetsuro Tamba (die ook al zo goed was in The Assassin), bindt alles samen. Hij combineert terughoudendheid, pragmatisme en eergevoel met idealisme en zwaardvechtkunst, en weet de kijker mee te krijgen op zijn moeilijke pad.
Sword of the Beast
Gennosuke (Mikijiro Hira) lijkt op het eerste gezicht een kleine crimineel, als hij zich in het gras verbergt voor zijn achtervolgers. Via flashbacks wordt echter duidelijk dat hij ooit een gewaardeerd samurai was die een raadslid van zijn clan heeft gedood in een poging die clan te bevrijden van de steeds meer om zich heen grijpende corruptie. Misa, de dochter des huizes, en haar verloofde Daizaburo maken sindsdien genadeloos jacht op Gennosuke en hij heeft geen moment rust meer. Hij sluit een verbond met een andere ronin in een poging het goud van een lokale shogun te stelen. Gosha’s tweede film Sword of the Beast (Kedamono no ken, 1965) speelt zich af in 1857, een jaar of 10 voordat het Tokugawa-shogunaat door het Meijibewind werd afgeschaft. Net als de westerns die inspeelden op het einde van het ‘wilde westen’ – denk aan The Man Who Shot Liberty Valance of The Wild Bunch – gaat het om de confrontatie tussen mannen die vast willen houden aan hun manier van leven en hun in steen gehouwen eergevoelens versus de oprukkende beschaving en de bijbehorende afbrokkeling van die waarden. Het samuraisysteem is verrot geraakt en alleen in zo’n situatie kon de wanhopige Gennosuke zo ver gaan dat hij zijn meester doodt om het tij te keren.
De vijand in Sword of the Beast is dan ook vooral een onzichtbare. Gennosuke is het ‘beest’ uit de titel, een opgejaagde ronin die met zijn zwaard de eer van zijn beroepsgroep wil herstellen en tegelijkertijd zo teleurgesteld is dat hij zelfs niet terugdeinst voor roof. Gosha’s personages zoeken voortdurend naar het waarom van situatie, wat identificatie met hun dilemma’s mogelijk maakt. Sword of the Beast heeft een vergelijkbare intensiteit als Gosha’s debuut, en ook hier laat de regisseur de tradities van het samuraigenre achter zich als hij zich concentreert op rauwe emoties, een zorgvuldige opbouw van de spanning, meerdere plotlijnen en flashbacks, en prachtige locatieopnamen. Gosha maakte later meerdere sterke chambarafilms, maar alle elementen die hem tot een van de sterkste genrefilmers zouden maken, waren in zijn eerste twee films al aanwezig.
Three Outlaw Samurai en Sword of the Beast werden onlangs door De Filmfreak uitgebracht in de reeks ‘Koinobori’, een serie Japanse klassiekers waarin eerder The Assassin, Harakiri, The Human Condition, The Idiot en Vengeance Is Mine verschenen.