Eten, drinken, poepen, plassen en opruimen.

Je lichaam heeft het maar druk.


Om in leven te blijven, heb je voedsel nodig. Het voedsel is energie voor je lichaam, net zoals een auto benzine nodig heeft. Je hebt honger wanneer je energievoorraad op raakt. Je eet bijvoorbeeld een stuk pizza. Je lichaam kan die pizza niet in zijn geheel gebruiken. Hij moet eerst heel klein gemaakt worden. Zo klein, dat je de losse stukjes niet meer kunt zien. Dit proces noemen we spijsvertering.

Na het kauwen slik je de pizza door en komt deze terecht in je slokdarm. Hij zakt naar beneden tot hij in de maag komt.

Je maag is een soort zak die uit sterke spieren bestaat. Hij maakt je voedsel nog fijner en voegt er speciale sappen aan toe om het uit elkaar te laten vallen. Dit maagsap helpt ook bij het doden van schadelijke ziektekiemen in je voedsel. Anders zou je maagpijn kunnen krijgen. Als de pizza je maag weer verlaat lijkt hij op dikke soep.

Vanuit je maag wordt het dikke, soepachtige mengsel door een heel lang kanaal, de dunne darm, geperst. Je dunne darm is een lange dunne buis van wel vijf meter lang! Er zitten allemaal kronkels in. Anders past hij niet in je buik. Er worden nog meer sappen toegevoegd om je voedsel te verteren.

De stukjes zijn nu klein genoeg om door de wanden van de dunne darm in je bloed te komen. Je bloed vervoert deze voedingsstoffen door je lichaam, zodat je energie hebt om te groeien en leven. Daarom is het dus zo belangrijk dat je goed eet.
En niet alleen maar pizza!

Als je slaapt werken je darmen gewoon door. Wat niet verteert gaat verder naar de dikke darm. Deze is veel korter en breder dan de dunne darm. De dikke darm en de endeldarm persen de resten samen tot een drol. Wanneer je naar het toilet gaat, poep je de drol via je anus uit. De pizza is dan ongeveer twintig uur onderweg geweest. Nu heb je vast wel weer opnieuw honger gekregen!

Longen en hart

De longen zorgen er voor dat je zuurstof in je bloed krijgt. Dit is nodig om het lichaam te laten werken. Zonder zuurstof kan het lichaam niets. Verder zorgen de longen ervoor dat er afvalstoffen die het lichaam maakt bij het werken weer uit het lichaam kunnen.

Via het bloed kan de zuurstof overal in het lichaam komen. Maar bloed stroomt niet vanzelf. Daar is het hart voor nodig. Het hart is een sterke spier. Die spier is ongeveer zo groot als je vuist. In het hart zitten holle ruimtes. Elke keer als het hart klopt, trekt de hartspier zich samen en ontspant dan weer. Bij het samentrekken, wordt bloed uit het hart in de bloedvaten gepompt. Als het hart zich weer ontspant wordt het weer groter. Dan stroomt er van de andere kant nieuw bloed in het hart. Zo blijft het bloed steeds in beweging. Hoe harder je lichaam moet werken, hoe sneller je hart klopt. Het kloppen van je hart wordt hartslag genoemd. Als je stilzit, klopt je hart ongeveer zeventig keer per minuut. Aan de binnenkant van je pols kun je je hartslag goed voelen.

Lever en nieren

Je bloed brengt kleine stukjes verteerd voedsel naar alle delen van je lichaam. Maar het brengt je voedsel eerst naar je lever. Je lever heeft verschillende belangrijke taken. Hij haalt belangrijke stoffen uit je voedsel en slaat ze op tot je lichaam ze nodig heeft. Je lever verwijdert ook giftige stoffen uit je voedsel, zodat ze geen schade kunnen veroorzaken. Dan brengt je bloed het voedsel naar de rest van je lichaam.

Heb je dorst? Op die manier laat je lichaam weten dat het iets te drinken nodig heeft. Je lichaam heeft veel water nodig om goed te kunnen werken, Maar soms drink je meer water dan je lichaam nodig heeft. Je gaat naar het toilet en verwijdert het teveel aan water in je urine. Urine wordt gemaakt in je nieren. Deze zitten in je buik, tegen je rug aan. De nieren werken als kleine zeefjes. Wanneer het bloed door je nieren stroomt, maken ze het schoon en verwijderen afvalstoffen. Ze zetten de afvalstoffen om in een gele vloeistof die we urine noemen. De urine gaat naar een elastisch zakje: de blaas. Als je blaas vol is, drukt die tegen je buik. Dan wordt het tijd voor een plas.